In het zwembad voor haar ogen,
Duik ik zwevend van de hoge.
Fietsend tot ik pijlsnel rijd,
Scheur ik haar heel hard voorbij.
Soms vertel ik hardop grappen, {oho}
Die zij alleen, zou kunnen snappen. {oho}
Heeft ze op school een vraag niet door, {oho}
Dan fluister ik het antwoord voor. {oho}
Toen heb ik haar gezegd: we lopen niet meer met elkaar.
Toen keek ze me aan en zei: wat doe je raar.
Waar heb je het over? Het was niet eens aan.
Toen liep ze door en heeft me laten staan.
Ik stop briefjes in haar jas, {oho}
Als ze die nou maar eens las. {oho}
Ik schrijf haar naam op alle muren, {oho}
Van haar huis en bij de buren. {oho}
Toen heb ik haar gezegd: we lopen niet meer met elkaar.
Toen keek ze me aan en zei: wat doe je raar.
Waar heb je het over? Het was niet eens aan.
Toen liep ze door en heeft me laten staan.
Soms ga ik heel dichtbij haar staan {oho}
En raak ik haar voorzichtig aan. {oho}
Dan doe ik of ik nukkig ben, {oho}
Zielig, ongelukkig ben. {oho}
Toen heb ik haar gezegd: we lopen niet meer met elkaar.
Toen keek ze me aan en zei: wat doe je raar.
Waar heb je het over? Het was niet eens aan.
Toen liep ze door en heeft me laten staan.
Toen heb ik haar gezegd: we lopen niet meer met elkaar.
Ze keek me aan en zei: wat doe je raar.
Waar heb je het over? Het was niet eens aan.
Toen liep ze door en heeft me laten staan.